Alexandrië

Samen met Achmed ben ik op weg van Caïro naar Alexandrië. De snelweg er naartoe is zo’n 250 kilometer, alhoewel het woord snelweg de lading niet dekt van wat het dan wel is, namelijk een chaotische achtbaans rijweg, waar langzaam- en snelrijdend verkeer door elkaar heen jakkert. We doen er dan ook ruim zes uur over voordat we er zijn. Maar het traject is best boeiend, want het eerste deel van de weg trekt door een kale, vlakke zandwoestijn. Daarna verandert de omgeving geleidelijk in meer groen en komen er land- en tuinbouwgebieden in zicht en zijn we in de Nijldelta.
Genieten aan zee
De stad draagt de naam van Alexander de Grote en is vermaard vanwege de Bibliotheca Alexandrina, hét intellectuele centrum in de oudheid. De bibliotheek is lang geleden verloren gegaan en is vervangen door een modern gebouw. Maar het strand van Alexandrië is nu vooral in trek bij welgestelde inwoners uit Cairo, die de hitte van de stad ontvluchten en de zomermaanden hier doorbrengen. Ook Halil komt er graag, vanwege ’the beautiful girls on the beach’.
Ik had me voorbereid op een stad met een cosmopolitische uitstraling, terrassen aan zee, wandelpromenades en wie weet een chique winkelstraat. Maar wat een deceptie. Woorden schieten tekort om uitdrukking te geven aan de staat van verval waarin deze stad verkeert. Caïro is al erg, maar Alexandrië is nog veel erger! Zelfs met een beetje optimisme of door een roze bril kan ik aan dit depressieve beeld niets veranderen.
We rijden de stad in en ik zie één grote onoverzichtelijke bende troosteloze hoogbouw, smeulende bergen afval en gehavende mensen. Dan bereiken we de kustweg, die er zo mogelijk nóg droeviger bij ligt. We rijden naar het westen, met rechts de zee en links de uitgeteerde flats. Ik vraag aan Achmed: ‘Waar verblijven de welgestelde gasten uit Caïro?’ Hij wijst naar de flats, ‘hier, in deze flats huren ze een appartement.’ Maar, zeur ik verder, wie wil hier zitten? De oversteek van appartement naar strand is levensgevaarlijk, niemand stopt. Terwijl ik dit zeg zie ik tientallen strandgasten een poging wagen om de overkant te bereiken, met kinderen aan de hand, kinderen op de arm, strandtassen, speelgoed, hun hele hebben en houden. En natuurlijk lukt het ze, want zo gaat ’t hier. En eenmaal beneden op het strand hebben ze ’t misschien wel naar hun zin, want ik zie groepjes mensen genoeglijk bij elkaar zitten, de vrouwen van top tot teen bedekt, de mannen en kinderen losser gekleed, maar overwegend in galabye. Aan alles is te zien dat Alexandrie een conservatieve stad is, met zo’n acht miljoen inwoners. Als er al iets van moderniteit naar buiten treedt, dan zijn ’t vooral de mobiele telefoons.
Bezoek aan een grafkelder
Godzijdank laat de stad ook nog iets zien uit het bloeiende verleden. Niet vanuit de auto, maar lopend, bezoek ik een Grieks-Romeinse opgraving, keurig onderhouden en streng bewaakt. Maar ook hier is de situatie krankjorum: terwijl ik daar als enige bezoekster loop krijg ik gezelschap van een suppoost die mij mee naar beneden troont, naar een grafkelder waarvan de deur alleen door hem geopend kan worden. Ik ben murw door de hitte, de drukte en de lange rit, dus ik laat zijn bemoeienissen gelaten over me heenkomen en volg hem gedwee naar de onderwereld. Inderdaad prachtige catacomben en wat fijn dat hij me die laat zien. Ik sta bewonderend om me heen te kijken als de man achter me komt staan en in m’n nek begint te hijgen. Ben ik in voor een vluggertje in deze donkere, koele historische grafkelder? Het duurt een paar seconden voordat ik doorheb wat er gebeurt en hoe hij zijn onderlijf tegen me aandrukt. Weliswaar in verwarring doe ik resoluut een paar stappen opzij en vraag of ie wel goed bij z’n hoofd is: ‘What the f…… do you think you are doing’. Ik zoek snel het daglicht weer op. Eenmaal buiten zwaai ik hem toe dat ik de uitgang op eigen kracht kan vinden. Een fooi kan ie vergeten.
Vijf minuten later zit ik weer bij Achmed in de auto, die trouwhartig voor het museum op me staat te wachten. Ik vertel hem dat de opgravingen indrukwekkend waren, vooral de grafkelder, die was heerlijk koel en verfrissend. Het verhaal over de opdringerige suppoost laat ik achterwege, want dan zijn we er voorlopig niet over uitgekletst. Seks is namelijk ook Achmeds favoriete onderwerp.
Het kabaal om me heen belet me om er lang over na te denken; we zijn al weer op weg.
Ons volgende doel is de beroemde bibliotheek, maar die is gelukkig gesloten. Ik vind ’t wel goed zo. Ik ben bekaf en heb zin om te eten. Achmed vindt al snel een visrestaurantje aan zee, waar alleen Arabisch sprekende mensen zich kunnen redden: in een winkel aan de straatkant moet je de vis aanwijzen die je wilt eten en ergens om de hoek, in een zijstraat op de eerste verdieping, wordt het opgediend. De vis is goed en erg lekker en de maaltijd vormt een eerste rustpunt op deze rommelige dag.
Aan tafel bespreken we wat we verder gaan doen. Het is 20.00uur en een hotel in Alexandrië zie ik niet zitten. Laten we maar doorrijden naar El Alamein en daar een hotel zoeken in de stilte van de woestijn. Dat doen we. Na afloop van de maaltijd stappen we in de auto en vertrekken, maar niet eerst nadat we enkele dames, die de auto hebben bewaakt, wat geld toestoppen.